Ik werd wakker, het was nog donker in de slaapkamer. In het bed naast mij hoorde ik de regelmatige ademhaling van mijn zusje. Mijn lichaam voelde klam en het laken plakte aan mijn huid. De droom leek zo echt en dat maakte me alleen maar angstiger. Waarom had ik mezelf zo blootgegeven? Ik zou net als in de droom uitgelachen worden, de leraar zou met een blik van ironie en medelijden het papier aan me overhandigen. Ik voelde een knoop in mijn maag en alle beschamende scenario’s liet ik aan me voorbijgaan. Uiteindelijk viel ik uitgeput weer in slaap.
Al zolang ik me kan herinneren stelde ik vragen waarop de volwassenen om me heen een antwoord verschuldigd bleven. Waar eindigt het heelal? Dat kan toch niet eindigen? Wat kan er zijn na het niets? Waar ben ik nadat ik doodga? Waar was ik voor ik geboren was? Mijn ouders – twintigers in de late jaren zestig- hadden zich losgemaakt van het katholieke geloof. Volgens hen was er niets voor mijn geboorte en verdwijn ik na mijn dood ook in dit oneindige niets. Na deze onbevredigende antwoorden voelde ik paniek en een gevoel van eenzaamheid. Tijdens zo’n paniekaanval keek mijn zusje me niet begrijpend aan. Ze leek nooit lastiggevallen te worden door dat soort vragen. Ik was daar jaloers op.
Zo’n paniekaanval trok zich gelukkig ook weer terug, maar kon als een monster weer uit zijn hol tevoorschijn komen en toeslaan.
In de tweede klas van het atheneum kregen we bij de les Nederlands de opdracht een opstel te schrijven met als onderwerp ‘Ik zou wel eens willen weten’. De leraar legde twee vellen papier op mijn tafel. Ik staarde naar het logo van de school rechtsboven op het papier en haalde een keer diep adem. Ja ik zou zeker wel eens willen weten en begon te schrijven. Mijn pen leek als vanzelf over het papier te glijden, de woorden verschenen zonder hapering.
Na de voorjaarsvakantie hadden we op maandagochtend weer Nederlands. Traag liep ik de klas binnen, mijn droom was ik zeker nog niet vergeten. Terwijl de leraar de stapel opstellen uit zijn versleten leren tas haalde, zei hij dat twee opstellen hem opvielen omdat ze zo volwassen en oprecht waren geschreven. Dat was het opstel van Hassan en van mij. Hassan was de enige Marokkaanse jongen in onze klas. Zijn ouders waren als eerste generatie immigranten naar Nederland vertrokken. Hassan was altijd goedlachs en sprak vloeiend Frans. Achter zijn lach schuilden veel vragen, realiseerde ik me later. We keken elkaar vluchtig aan toen de opstellen uitgedeeld werden. Ik meende een blik van opluchting en herkenning in zijn ogen te zien. We waren veertien jaar, we wisten het dan nog niet maar onze zoektocht was nog maar net begonnen en veel antwoorden zouden zich aandienen of ons aansporen verder te zoeken. Er was geen monster maar een metgezel.
Mooi geschreven, en ook wel herkenbaar, wat is er na de dood, niets. Dat gaf mij destijds ook een paniekaanval, en eerlijk gezegd, nu vele jaren later heb ik dat nog steeds. Ben ik dan nog zoekende of vind ik pas berusting als het einde nadert?
Lieve Lisa.
Leuk mooi verhaal , wat heerlijk dat je zo je gevoelens op kan schrijven.
Hou van jou